Belastingheffing na AOW-leeftijd; vaak gunstig, maar soms valt het tegen
Een fijne bijkomstigheid van het bereiken van de AOW-leeftijd is dat het tarief in de inkomstenbelasting voor de eerste ruim € 35.000 aan inkomen slechts 19,2% is. Reden voor het lagere tarief is dat je dan geen premie AOW meer betaalt. In de eerste schijf van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen scheelt dat bijna de helft! Omdat doorgaans recht bestaat op de algemene heffingskorting, ouderenkorting en soms de alleenstaande ouderenkorting betaal je tot een inkomen van ongeveer € 18.000 zelfs geen inkomstenbelasting.
Toch moeten veel senioren flink bijbetalen als de aanslag in de bus valt. De reden is dat je boven de eerste € 35.129 (en voor 75-plussers € 35.941) het ‘reguliere’ tarief betaalt van 37,1%. Bij de inhouding van loonbelasting door pensioenfondsen en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt meestal alleen rekening gehouden met het tarief van de eerste ‘goedkope’ schijf. Ook omdat de algemene heffingskorting en de ouderenkorting dalen naarmate het inkomen stijgt, moeten veel gepensioneerden met een beter inkomen rekenen op een bijbetaling. Dit speelt helemaal als er meerdere uitkerende instanties zijn naast de SVB. Deze groep is ook bovengemiddeld vermogend, zodat daar vaak nog heffing in box 3 bijkomt. Boven het heffingsvrije vermogen van € 50.000 betaal je afhankelijk van het vermogen tot ruim 1,76% van de waarde van het vermogen op 1 januari van het belastingjaar. Om een serieuze bijbetaling te voorkomen na het belastingjaar, kan het raadzaam zijn een voorlopige aanslag te vragen, zodat je niet later nog flink in de buidel moet tasten.